Jacques van Leeuwen – harkend over de vulkaan

André Stuyfersant, journalist van het Amsterdams Stadsblad viel vorige maand op vakantie op Lanzarote middenin de Ironman. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om voor het Amsterdams Stadsblad een verhaal te schrijven over streekgenoot Jaques van Leeuwen. Hieronder – met Stuyfersants instemming – het integrale artikel.

Afgelopen zaterdag vond op het Canarische Lanzarote de Ironman plaats: een van de allerzwaarste triathlons op deze aardkloot. Het eiland stond dagen lang in het teken van het naderende spektakel. Want onder een kokend hete zon, en gegeseld door een Saharastorm gingen achthonderd ijzeren kerels en meiden, afkomstig uit dertig landen, hun grenzen verleggen. Een van hen was Diemenaar Jaques van Leeuwen.

Pijn is fijn en als er daar ook nog eens heroïsche roem mee te halen valt mag het best wat kosten. Het inschrijfbedrag voor de Ironman kost driehonderd euro maar daar krijg je als triatleet dan ook wat voor terug. Vier kilometer zwemmen in de Atlantische Oceaan, honderdtachtig kilometer fietsen langs gloeiende lavavelden waarbij ook nog eens totaal meer dan 2551 meter geklommen moet worden en als afsluitend toetje de marathon.

Een dag voor de race zit Van Leeuwen (45) relaxed op een terrasje. Van spanning is geen sprake. Waarom zou hij ook? Hij is een gepokt en gemazelde atleet in de driekamp. Het wordt alweer zijn achtentwintigste. Voor Lanzarote heeft hij hard getraind en ascetisch geleefd. Als bewijs pakt hij tussen duim en wijsvinger een huidplooi. Zijn vetpercentage bedraagt nog maar vijf procent, en bovendien is hij zeker van zijn zaak. Vorig jaar eindigde hij op het Canarische eiland als veertigste in een tijd van tien uur. Van Leeuwen maak je niet bang met een triathlon die zich voor de poorten van de hel schijnt af te spelen. En toch klinkt er een twijfel en lichte angst in zijn stem als hij gaat relativeren wat voor verschrikkingen hem de andere dag staan te wachten.

Gespannen is hij wel, maar van angst is er de volgende ochtend geen sprake meer, als hij om half zeven op het strand van Puerte del Carmen staat. Het is nog donker. In het oosten komt de zon met een roze gloed op. Met achthonderd anderen staat hij te wachten op het startschot. Als deze valt duikt er een stroom in zwarte wetsuites gehulde atleten in de oceaan. De Ironman is begonnen. Zestienhonderd armen malen door het water waarvan die van de Hagenaar Michel van de Hoeven het snelste waren. In een tijd van negenenveertig minuten is hij terug. De rest volgt met getekende koppen.

Van Leeuwen komt met een tijd van achtenvijftig minuten uit het water en als achtenzeventigste atleet pakt hij zijn fiets. De fietsenstalling oogt als een futuristisch ruimtevaartpretpark op twee wielen. Karretjes die het begrip fiets al lang ontstegen zijn lijken ontsproten aan het brein van de makers van Starwars. De fiets van Van Leeuwen ziet er ook behoorlijk ‘spacy’ uit. Hij is dan ook een materiaalfreak en belijdend lid van de kerk der aërodynamica. Maar voordat de Diemenaar vertrekt wordt hij door vrijwilligers met zonnebrandolie ingesmeerd. Dan begint voor Jaques van Leeuwen ook een helse race, langs sudderende lavavelden, over hellingen van de Corona vulkaan en andere pokkeheuvels. En daar is geen spatje schaduw te bekennen maar wel een gloeiend hete Saharawind.

De fietsenstalling is leeg. De IJzeren MANNEN zijn onderweg. En niet alleen kerels. Jane Harman, 44 jaar, afkomstig uit het Amerikaanse Los Angeles doet drie hele triatlons per jaar, en is een half uur na Van Leeuwen op de fiets gestapt. Jane heeft ernstige artritis en is ook nog eens diabetici. Dochter Sarah maakt zich vreselijke zorgen om haar moeder. Bij de laatste wedstrijd raakte ze in coma door suikertekort. Dat zal Jane op Lanzerote niet gebeuren. Ze heeft een insulinepompje in haar lichaam laten plaatsen. Triathlon is haar leven tot ze er letterlijk dood bij neer valt verteld Sarah.

Begeleid door het geluid van een laaghangende helikopter komt de eerste fietser terug. Het is de twee meter lange Duitser Steffen Liebertrau die op zijn fietsje vreselijk huis heeft gehouden. In een onwaarschijnlijke tijd van 4 uur 55 heeft hij de hondertachtig kilometer afgerost. Van Leeuwen zit daar vierenvijftig minuten en honderdveertig plaatsen achter. Het fietsen ging niet goed. Geen macht in de benen, harken, en nergens in het juiste ritme komen, roept hij onder het lopen.

De marathon speelt zich op de boulevard van Puerte del Carmen en die moet vier keer genomen moet worden. Langs de kant staan tienduizenden toeschouwers. Het is heet als van Leeuwen aan de tweede omloop begint. Het water valt niet aan te slepen. Drinkposten maken overuren en worden overspoeld door half uitgedroogde atleten. Van Leeuwen zal die dag meer dan vijftien liter vocht innemen. Met zijn slepende pas zal de inwoner van Diemen wel nooit de schoonheidsprijs winnen, maar effectief is het wel. Langzaam stoomt hij naar voren om uiteindelijk als zevenentachtigste in een tijd van 10.41 uur te eindigen. Met een medaille om de nek komt hij over de streep. De klus is geklaard. Hij ziet eruit alsof hij de spreekwoordelijke jas heeft uitgedaan.

“Het afzien gaat mij steeds slechter af. Ik ben kapot,” uitgeput zakt hij op een stoel en trekt een blikje cola open. “Maar over een uurtje krijg ik wel de voldoening. En daar doe ik het voor.” De race gaat door. Uitgeput komen de helden binnen van wie er vele meteen naar de infuustent worden afgevoerd. En die doet denken aan dat ene veldlazaret bij de slag om El Alemein, tweeënzestig jaar geleden. Een bloedhete tent, honderd hologige uitgeputte kerels, liggend aan een infuus. Volgens de behandelende arts Antonio Zoida ziet het er erger uit als dat het is. De atleten krijgen een zoutoplossing waardoor het herstel sneller gaat.

André Stuyfersant